23 juni 2019

Iets om naar uit te kijken in Bari

Gisteravond een laatste bezoekje aan de kathedraal van Trani. De toren op. Een kaarsje bij San Nicola Pellegrino voor de veilige aankomst en voor alle pelgrims die nog onderweg zijn. Een laatste rondje langs de haven. Mijmeren vanaf mijn terrasje. 
‘Iets om naar uit te kijken’ schreef ik gisteren in een appje. Ik moest meteen terugdenken dat ik tijdens mijn reis steeds probeerde om een kleine beloning voor mezelf bij me te hebben. Iets voor als het even minder goed gaat, of als je even wat extra’s nodig hebt. Een paaseitje, een snoepje, een voorverpakt koekje. Doorgaans meegenomen uit hotelkamers, appartementjes of ontbijttafel. Het stelt niks voor, en toch was het belangrijk voor me. Het idee dat er altijd nog een verrasing in de rugzak zit, terwijl je niet meer precies weet wat het was, laat staan in welke staat. Ik had bijna altijd iets om naar uit te kijken. En daardoor kon ik na een klim in Liguria intwns genieten van een half gesmolten paaseitje. Werd de kou voor G en mij wat lichter toen ik twee snoepjes tevoorschijn kon toveren, en heb ik tijdens een kleine hongerklop de kruimels van een lang gedeukt en gebutst fabrieksaartje uot de hoeken van de verpakking gevist. Altijd iets om naar uit te kijken. Fysiek is het niks, mentaal is het alles. 
Over mentaal gesproken, lezer Gineke V. te B. vraagt of ik heimwee heb gehad en of ik heb overwogen om te stoppen en of ik wel wens heimwee had. 
Van opgeven was eigenlijk maar een keer sprake, en dat is vreemd genoeg op de avond van de dag dat ik op mijn blog had geschreven dat ik blij was dat ik niet in het KLM-vliegtuig richting Amsterdam zat, dat ik net over had zien vliegen. Dat blog schreef ik aan het water, vlak bij Genua. Daarna ben ik letterlijk naar mijn B&B gestrompeld en toen ik daar mijn schoenen uittrok ontdekte ik twee mega-blaren. Toen heb ik wel gedacht aan stoppen. En uiteindelijk bén ik toen ook gestopt, alleen niet naar huis gegaan, maar in Italië gebleven, en bij Joost en Tiziana weer op krachten gekomen. 
Verder zijn er dagen geweest met meer zin en met minder zin. Dat ik Monte Sant’Angelo zou halen heb ik zelf lang niet geloofd, maar opgeven, dat niet. Ik bracht het dan steeds terug tot kleinere stukjes: Eerst maar eens naar Rome, naar Sarzana, naar het einddoel van de dag, naar de volgende heuveltop. Dan zien we daarna wel weer verder. 
Van heimwee heb ik geen last gehad. Elke avond een ander bed, en toch eigenlijk nooit het verlangen naar mijn eigen bed. Misschien komt dat omdat ik  teveel meemaakte en dus werd afgeleid om aan thuis te denken. Voor een deel heb ik ‘thuis’ ook bewust op afstand gehouden door niet teveel te appen en te bellen. Door alle social media aan de kant te zetten. En zeker in het begin ook door het Nederlandse nieuws niet te volgen. Wat er niet is, mis je ook niet. Wel miste ik G. heel erg. Maar liever dat ik naar huis zou gaan, wenste ik dan dat zij hier zou zijn. Italië is prachtig, maar Italië is twee keer zo mooi als je het samen ziet. 
De heimwee komt eigenlijk pas vandaag als ik op het station van Trani zit en wacht op de trein naar Bari. Alles is gedaan. De tocht gelopen. De zee bezwommen. Trani weer in de armen gesloten. Wat moet ik eigenlijk nog anderhalve dag in Bari? Mooie stad hoor, daar niet van. Maar het voelt toch als wachten op het vliegtuig dat dinsdag pas gaat. Ik geloof dat het nu wel voldoende is geweest. Nu wil ik wel naar huis. 


Geen opmerkingen: